25478 |
meelopslagplaats |
meelkot:
mē̜lkǫt (Q012p Rekem)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
meͅəlwörəm (Q012p Rekem)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zēǝf (Q012p Rekem),
zē̜f (Q012p Rekem)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] || Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1, II-3
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
omzetten:
ømzętǝ (Q012p Rekem)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
(de koe) køm bēj (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
boven de eenentwintig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
boven de eenentwintig (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
meerderjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
miederjeurig (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
mɛj.stər (Q012p Rekem),
mɛjstər (Q012p Rekem)
|
meester [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-1
|
28066 |
meester-opzichter |
chef-porion:
chef-porion (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zolder])
|
Op elke verdieping is een chef-opzichter of meester-opzichter aangesteld. Hij voert het bevel over de opzichters. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 235]
II-5
|
28006 |
meesterhouwer |
eerste ouvrier:
ęjrstǝ uvri (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zolder])
|
Leider van een groepje arbeiders. Hij heeft veelal het toezicht over de nachtdienst. Volgens de informant van Q 15 kon de meesterhouwer toegevoegd worden aan een opzichter in de afdeling. Hij was dan meesterhouwer-hulpopzichter. Ook een vervoersregelaar-telefonist kon een meesterhouwer zijn. Zie ook het lemma Regelaar Vervoer. [N 95, 149a; monogr.; div.]
II-5
|
22458 |
mei |
mei:
mei steke (Q012p Rekem)
|
de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)]
III-3-2
|