25516 |
ovenschop |
kolenschup:
kōlǝšøp (Q012p Rekem),
schop:
šøp (Q012p Rekem)
|
Werktuig om kolen op het vuur te gooien. Dit is vooral een platte schop met randen. Briketten worden met de hand op het vuur gegooid, terwijl de kolen geschept worden met de schop. [N 29, 10; monogr.]
II-1
|
25520 |
ovenveger |
bezem:
bɛsǝm (Q012p Rekem),
zwabber:
zwabǝr (Q012p Rekem)
|
In dit lemma zijn verschillende vragen bijeengebracht die in feite alle vroegen naar een voorwerp waarmee dezelfde handeling werd verricht nl. de oven schoonmaken. Het voorwerp heeft als grondconstructie een lange staak van hout of ijzer met aan het uiteinde er iets omheengewonden nl. stro, een lap, een zak of iets dergelijks. Het stro, een lap, een zak e.d. worden vóór het reinigen van de oven natgemaakt. Het lemma valt uiteen in vier hoofdgroepen van woordtypen. 1) Deze groep bevat vooral wis-opgaven, aangevuld met enkele borstel-opgaven. Volgens de informanten heb je bij deze groep vooral de betekenis "lange staak met strobussel, stropop of zak omwonden". Varianten zijn "een lange stok met aan het uiteinde een rolvormige zak welke rond de as draait" (in Q 168) en "een zak vastgemaakt aan een ketting bevestigd aan een houten paal" (in Q 162). Volgens Weyns (blz. 35) moet het de combinatie "strowis bovenaan op een lange stok gestoken" zijn die in Limburg het meest vooorkomt. 2) Deze groep opgaven wijst op het gebruik van een dweil, lap, zak of vod in combinatie met een lange staak. 3) De geerd-opgaven duiden erop dat het rakelijzer ook voor het schoonmaken wordt gebruikt mogelijk in combinatie met dweil, bosje stro e.d. Het woordtype "zwoel" geeft aan dat ook de ovenpaal hiervoor gebezigd kan worden na eerst natgemaakt te zijn. 4) Deze laatste groep duidt erop dat men voor het schoonmaken een bezem of een versleten bezem of een bezem van een bepaalde soort gebruikt mogelijk gecombineerd met een dweil enz.. Zie afb. 14. [N 29, 12a; N 29, 12b; N 29, 11b; OB 2, 2c; OB 2, 2b; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25511 |
ovenverlichting |
strooiwis:
strȳǝwøš (Q012p Rekem)
|
Als ovenverlichting kunnen verschillende voorwerpen dienen variërend van heel simpele tot meer geavanceerde. Naast de verlichting door middel van vuur kent men verlichting door middel van olie, electriciteit, gas of karbied. Het vroegst in gebruik was de olielamp. Volgens de informant van L 291 was dit een koperen tuitjeskan in een passend emmertje met lektuit. De lamp zat aan een draaibaar armpje buiten de deur, de "lampegek" genaamd (zie het woordtype "lampegek"), en kon in de oven gedraaid worden. Na de olielamp kwamen de electrische lamp, de looplamp, (stal) lantaarn en de karbiedlamp. Intussen gebruikte een aantal mensen, zeker in het bakhuis bij de boerderij, heel eenvoudige verlichtingsmiddelen zoals houtspaanders, brandhout, gloeiend houtskool, lucifers, een bosje stro of een pan met hout erin en petroleum. Soms werd een stuk stof gedrenkt in smout, aan een stok gebonden en aangestoken, hetgeen heel de oven verlichtte. Tenslotte vermeldt de zegspersoon van P 56 dat in een oud oventype geen licht werd gebruikt, omdat het gebakte zichtbaar bleef door het licht van het smeulend hout. Men keek dan door een kleine opening aan de voorkant van de oven ofwel men wachtte totdat men meende dat het gebak klaar was. De "snotneus" is de pit van het olielampje. Deze pit was een rond katoenen koord dat dikwijls "gesnut" of opgetrokken moest worden. [N 29, 6; monogr.]
II-1
|
25507 |
ovenvloer |
ovenvloer:
ǫǝvǝvlūr (Q012p Rekem)
|
De ovenvloer waarop het brood wordt gebakken. Een aantal woordtypen duidt op het materiaal waarvan de vloer is gemaakt. [N 29, 4a; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
clown:
klojn (Q012p Rekem),
overall (eng.):
øəvəral (Q012p Rekem)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)] || Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.]
II-9, III-1-3
|
34168 |
overdragen |
over tijd gaan:
over tijd gaan (Q012p Rekem)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
32797 |
overdwars eggen |
in het wars [eggen]:
ęn t wē.rs (Q012p Rekem)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
18695 |
overhemd |
sporthemd:
spoͅrdømə (Q012p Rekem)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
overoord [eggen]:
ø̄vǝrōǝ.rt (Q012p Rekem)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
dooreen gooien:
doorein goeije (Q012p Rekem),
ondersteboven halen:
onderste boven halen (Q012p Rekem),
overhoop halen:
euverhoup hoale (Q012p Rekem)
|
Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|