24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəljoͅŋ (Q012p Rekem),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
šampiljons (Q012p Rekem),
šampəljóŋ (Q012p Rekem)
|
paddestoel [ZND 15 (1930)], [ZND m]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
gezwollen:
gezwolle(n) (Q012p Rekem),
opgeblazen (dik):
opgebloaze(n) (Q012p Rekem),
pappetig (dik):
pappetig (Q012p Rekem),
papvet:
papvet (Q012p Rekem)
|
Dik, pafferig (papperig, vet, maf). [N 109 (2001)] || Opgeblazen van lijf (pafferig, pappetig, poesterig, opgezwollen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17874 |
pak slaag |
bataille (fr.):
bətaej (Q012p Rekem),
pak slaag:
ə pak slɛ̄ch (Q012p Rekem),
schoor:
šōr (Q012p Rekem),
slaag:
sla:ch (Q012p Rekem),
troef:
truf (Q012p Rekem)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)], [ZND m] || hij zal strepen krijgen (een pak slaag) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (Q012p Rekem)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
aal:
iəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
paling:
pāoling (Q012p Rekem),
pāōling (Q012p Rekem)
|
aal [Willems (1885)] || aal, paling [ZND m] || paling [Willems (1885)], [ZND 23 (1937)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
paw.m (Q012p Rekem),
palmenboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
pawmeboͅu̯m (Q012p Rekem),
palmstruik:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
pawmstrūk (Q012p Rekem)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)] || palmboompje (buxus) [ZND m]
III-4-3
|
28020 |
pand |
héve:
hēf (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
De strook steenkool in de lengterichting van de pijler die in één etmaal wordt gewonnen. Een pijler is verdeeld in drie panden die naast elkaar liggen volgens de lengte van de pijler. Ieder pand is ongeveer 1.50 m. breed en dus zo lang als de pijler. Het pand aan het front moet in één dienst ontkoold worden, het middenste draagt het vervoermiddel waarmee de ontgonnen kolen worden weggevoerd en het laatste wordt weer gevuld. Het pand dat ontkoold werd dient ''s anderendaags als vervoerpand enz... (Vanwonterghem pag. 168). In N 95, 379 werd gevraagd naar de dialectterm voor "pand". Uit de opmerkingen van de zegslieden uit Q 33 en Q 113 blijkt dat "pand" op respectievelijk de mijn Emma en de vier Oranje-Nassaumijnen ook werd gebruikt voor de hoeveelheid kool die één houwer moest delven. Daarom zijn deze opgaven ook opgenomen in het lemma Stuk. [N 95, 379; monogr.; Vwo 366; Vwo 580]
II-5
|
30223 |
panlatten |
panlatten:
panlatǝ (Q012p Rekem)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
sjoorə (Q012p Rekem)
|
Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
kook (Q012p Rekem)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|