23287 |
pinksteren |
pinksteren:
pinkstere (Q012p Rekem),
sinksen:
sinkse (Q012p Rekem)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
peeke (Q012p Rekem)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
20060 |
pioen |
bommelroos:
-
bommelroos (Q012p Rekem),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
bommelroes (Q012p Rekem),
pioen:
-
pioen (Q012p Rekem),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioen (Q012p Rekem)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
verken (Q012p Rekem),
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
welt fɛ̄rəkə (Q012p Rekem)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
28226 |
pit |
vlam:
vlam (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De lampepit van de veiligheidslamp. [N 95, 249; N 95, 243; monogr.]
II-5
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
keets:
kētš (Q012p Rekem),
knoop:
knop (Q012p Rekem),
korentje:
kōͅnšə (Q012p Rekem)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
kētš (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
knoop:
knop (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
korentje:
kōͅnšə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
leenpeter:
lienpeter (Q012p Rekem)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
leenpaat:
lienpaat (Q012p Rekem)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfoŋ (Q012p Rekem)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|