19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
achterkeuken:
axtərkōͅkə (Q012p Rekem),
goot:
gōͅt (Q012p Rekem)
|
achterkeuken [ZND m], [ZND m]
III-2-1
|
27432 |
bijl |
hèpe:
hęp (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
)
|
Hakwerktuig waarmee men ondergronds het hout van de ondersteuningen kan bewerken. De term "aks" duidde volgens de invuller uit Q 15 een grote bijl aan die door de roofploeg werd gebruikt. [N 95, 729; N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 130; Vwo 369]
II-5
|
25440 |
bijl waarmee men het slachtvee klooft |
bijl:
bīl (Q012p Rekem)
|
Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.]
II-1
|
25460 |
bijl waarmee men het vlees in kleine stukjes hakt |
kapmes:
kapmɛts (Q012p Rekem)
|
Bedoeld zijn de kleine stukjes die in de worst worden verwerkt etc. De mes-opgaven binnen dit lemma duiden op een soort hakmes. [N 28, 115; N 28, 49]
II-1
|
21102 |
bijten |
bijten:
1a-m
bi:tə (Q012p Rekem),
bieten (Q012p Rekem),
biĕte (Q012p Rekem),
bitə (Q012p Rekem),
bîte (Q012p Rekem)
|
bijten [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
29948 |
bikbijltje |
kaphamer:
kap˱āmǝr (Q012p Rekem),
praks:
prākš (Q012p Rekem)
|
Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c]
II-9
|
22704 |
bikkelen |
bikkelen:
bikkele (Q012p Rekem),
dikkelen:
deggələ (Q012p Rekem),
degələ (Q012p Rekem)
|
Bikkelen. [Willems (1885)] || Kunt gij bikkelen? (meisjesspel: met de bikkels spelen, met de kootbeentjes, Fr. jouer aux osselets). [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem,
Q012p Rekem,
Q012p Rekem)
|
Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (Q012p Rekem)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbīęr (Q012p Rekem)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|