17885 |
ruk |
rutsch (du.):
rôtsj (Q012p Rekem),
snok:
snok (Q012p Rekem)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rind:
rēi̯nt (Q012p Rekem),
rɛi̯nt (Q012p Rekem),
rindje:
rɛnšǝ (Q012p Rekem)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
(h)ōͅrstəl (Q012p Rekem),
hōͅrstəl (Q012p Rekem),
ōərsələ (Q012p Rekem),
ook ZND 1u, 30
hōͅrstəl (Q012p Rekem),
steekhuts:
legt eitjes
stē.køͅtšə (Q012p Rekem)
|
daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || horzel [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] || insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
amelsbeitel:
āməlzbøͅytəl (Q012p Rekem)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
biǝstǝ (Q012p Rekem),
bīǝstǝ (Q012p Rekem)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
koolrups:
ky(3)̄əlropš (Q012p Rekem),
rups:
ropš (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
ròpsh (Q012p Rekem)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sacramentsprocessèe (Q012p Rekem)
|
Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
salpīǝtǝr (Q012p Rekem)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|
21571 |
salueren |
groeten:
de soldaoten mooten groeten (Q012p Rekem),
salueren (<fr.):
de soldaten moete salueeren (Q012p Rekem)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
aanhouden:
ānhawe (Q012p Rekem),
aanspannen:
ānspane (Q012p Rekem),
samenhouden:
deej twie hawe same (Q012p Rekem),
samenspannen:
dej twiə spanə sāmə (Q012p Rekem)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] || heulen (met iemand -) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|