20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blootwôrs (Q012p Rekem),
blōtwō.rs (Q012p Rekem)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloedzuuger (Q012p Rekem),
bloedzuiker:
blodzūker (Q012p Rekem),
blōtsukər (Q012p Rekem),
blōtsykər (Q012p Rekem),
echel:
ɛxəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
bloedzuiger [ZND 01 (1922)], [ZND 33 (1940)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloei:
blōi̯ (Q012p Rekem)
|
Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
(-) bleutj (Q012p Rekem),
(-) blōjt (Q012p Rekem),
blø̄i̯ǝ (Q012p Rekem),
blōi̯ǝ (Q012p Rekem),
in de bloei staan:
(-) stɛjd ɛn də blōj (Q012p Rekem)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|
20718 |
bloem |
bloem:
blōm (Q012p Rekem),
tarwebloem:
tɛrǝvǝblōm (Q012p Rekem)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16]
II-1, II-3
|
25543 |
bloem mengen |
mengelen:
meŋǝlǝ (Q012p Rekem)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
33611 |
bloementuin |
engelse hof:
engelschen hoof (Q012p Rekem),
hof:
hoof (Q012p Rekem)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bloemknop:
bloomknop (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
bot:
boͅt (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
knop:
knop (Q012p Rekem)
|
bloemknop [ZND m] || bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtšə (Q012p Rekem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
25539 |
bloemton |
trom:
trom (Q012p Rekem)
|
De ton waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|