20772 |
taai-taai |
taai-taai:
ta.i-ta.i (Q012p Rekem)
|
taai-taai [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25651 |
taai-taaiplank |
vorm:
vørǝm (Q012p Rekem)
|
Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.]
II-1
|
20891 |
tabak |
toebak:
dad es stɛrkən tŭbak (Q012p Rekem)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
een snuifje pakken:
snijfkə pakə (Q012p Rekem),
toebak snuiven:
e.a. opgaven
(tūbak) snuvə (Q012p Rekem)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
sjiek:
sjik (Q012p Rekem)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
femilie (Q012p Rekem)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
tak (mv.):
tek (Q012p Rekem)
|
takken, coll. [ZND 35 (1941)]
III-4-3
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
fascine (fr.):
(= takkenbos, gebruikt om dijk te maken langs beek).
fəsilə}* (Q012p Rekem),
schans:
xa͂ns}* (Q012p Rekem)
|
inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
24252 |
taling |
sarcelle (fr.):
IPA, omgesp.
seͅrsəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|