24387 |
vis, algemeen |
vis:
vesh (Q012p Rekem)
|
vis [Willems (1885)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vøšxɛ̄rt (Q012p Rekem),
vislijn:
vùsjlien (Q012p Rekem),
Franse ch; u = ue in que.
vuchlien (Q012p Rekem)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vösshe (Q012p Rekem)
|
Visschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
snaad:
snaot (Q012p Rekem),
vissnaad:
vøšnaot (Q012p Rekem)
|
Hengel. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vlechten:
vløxtǝ (Q012p Rekem)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
appeltaart:
apəltārt (Q012p Rekem),
appelvlaai:
appelvlaai (Q012p Rekem),
taartenpom:
taarte poom (Q012p Rekem)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
duits:
alleen in uitdrukkingen als "versteje gein dutsj"(versta je geen Vlaams)
døtš (Q012p Rekem),
alleen in uitdrukkingen"versjteste gejn dotsj"en verdotsje
dotš (Q012p Rekem),
vlaams:
floͅms (Q012p Rekem),
vloͅms (Q012p Rekem),
ə kan vlaoms sprɛ̄kə (Q012p Rekem),
aa= o in fr. tort
vlaamsch (Q012p Rekem)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
meerkolf:
mɛ̄rkoͅf (Q012p Rekem),
IPA, omgesp.
mɛ̄rəkoͅf (Q012p Rekem)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
drapeau (fr.):
drapō (Q012p Rekem),
vlag:
vlax (Q012p Rekem)
|
een vlag (die aan het huis wordt uitgestoken) [ZND B2 (1940sq)] || vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
19413 |
vlam |
vlam:
vlàm (Q012p Rekem)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|