19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vy(3)̄rtaŋ (Q012p Rekem)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
30004 |
vuurvaste mortel |
mortel:
[mortel] (Q012p Rekem)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste stenen:
vȳrvastǝ stęjn (Q012p Rekem)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25508 |
vuurvaste tegels |
vuurvaste stenen:
vȳrvastǝ stɛjn (Q012p Rekem)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
ps. omgespeld volgens IPA.
wɛjə (Q012p Rekem),
waaien
weͅjə (Q012p Rekem)
|
waaien [N 22 (1963)], [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
wāke (Q012p Rekem)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17952 |
waden |
baden:
baaien (Q012p Rekem),
waden:
waaien (Q012p Rekem)
|
Door het water baden (waden). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
wafəl (Q012p Rekem)
|
wafel [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
19814 |
wafelijzer |
wafelijzer:
w‧afəlīzər (Q012p Rekem)
|
wafelijzer [ZND m]
III-2-1
|
34562 |
wagen |
wagel:
wā.gǝl (Q012p Rekem),
wagen:
wāgǝ (Q012p Rekem)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|