18676 |
winterkleren |
winterkleren:
weͅntərkleͅijər (Q012p Rekem)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkoninkske (Q012p Rekem),
IPA, omgesp.
weͅ(i)ntərkø̄ənenəkə (Q012p Rekem)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pūǝtǝ (Q012p Rekem),
wortelen:
wǫrtǝlǝ (Q012p Rekem)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q012p Rekem)
|
het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wipnaas (Q012p Rekem)
|
Wipneus (stoepneus, topneus). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippe (Q012p Rekem)
|
op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brē.kǝ (Q012p Rekem),
wisselen:
wesǝlǝ (Q012p Rekem)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
stoffe kol (Q012p Rekem),
’n kol (Q012p Rekem),
wit bandje:
ə wed baenšə (Q012p Rekem)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
star (Q012p Rekem)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|