19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
zəg ɛnbēlə (Q012p Rekem),
zəy ɛnbēlə (Q012p Rekem)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
zich taai melken:
(de koe) mɛlǝk ˲sǝx tęj (Q012p Rekem)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
krank zijn:
krank zeen (Q012p Rekem)
|
Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
węi̯njšǝlǝ (Q012p Rekem)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18201 |
zich verkleden |
omkleden:
umkleije (Q012p Rekem)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aandoen:
werrem aandoon (Q012p Rekem)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (Q012p Rekem)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q012p Rekem),
kraŋ.k (Q012p Rekem),
kraŋG (Q012p Rekem),
kraŋk (Q012p Rekem),
krànk (Q012p Rekem)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)], [ZND m]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelek (Q012p Rekem),
sukkelachtig:
sukkelachtig (Q012p Rekem),
ziekelijk:
zekelijk (Q012p Rekem)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospitaal (Q012p Rekem),
’tospetaal (Q012p Rekem)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|