33692 |
brede landweg |
allee:
alęi̯ (Q012p Rekem),
dreef:
drē̜f (Q012p Rekem),
drɛ̄f (Q012p Rekem)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
34080 |
brede tanden |
voltandig (bijvgl. nmw.):
vǫltanǝx (Q012p Rekem)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯.dē.rsǝr (Q012p Rekem)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28099 |
breekbout |
breekbout:
breekbout (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits]),
rivette:
rivet (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zwartberg])
|
Onderdeel van de koolploeg- en transporteuraandrijving ter voorkoming van ontoelaatbaar hoge trekkrachten in schaaf- en transportkettingen. Bij te hoge trekkracht breekt de bout. [N 95, 600; monogr.]
II-5
|
29950 |
breekhamer |
kijlhamer:
kilāmǝr (Q012p Rekem),
plaveihamer:
plǝvęjāmǝr (Q012p Rekem)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a]
II-9
|
18786 |
breien |
strikken:
kosen strikken (Q012p Rekem),
strĕkə (Q012p Rekem),
strikə (Q012p Rekem)
|
breien [ZND m] || breien (kousen breiden) [ZND B1 (1940sq)] || Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strikiezers (Q012p Rekem),
strikizər (Q012p Rekem),
strégīzər (Q012p Rekem)
|
breinaald [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)], [ZND m]
III-1-3
|
24475 |
brem |
brem:
broem (Q012p Rekem),
brum (Q012p Rekem)
|
brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
brenge (Q012p Rekem)
|
brengen [ZND m]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
bretelle (Q012p Rekem),
help:
əlpə (Q012p Rekem),
ələp (Q012p Rekem)
|
bretellen (om de broek op te houden) [ZND B1 (1940sq)] || bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|