24862 |
dolle kervel |
wilde kelver:
welǝ kęlǝvǝr (Q012p Rekem),
welə kɛlvər (Q012p Rekem)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)]
I-5, III-4-3
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dompələ (Q012p Rekem),
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
dompələ (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
dopen:
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
doejpə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
doppen:
in ət wātər doejpə (Q012p Rekem),
in het water soppen:
in ⁄t water soppe (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
in het water steken:
en ⁄t wātər stēͅkə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
in ət wātər stēͅkə (Q012p Rekem),
soppen:
in t water soppe (Q012p Rekem)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
donderbieskes (Q012p Rekem),
dondervliegje:
dóndərvleegskəs (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondəre (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
dondere
dondərə (Q012p Rekem),
hommelen:
(h)ómələ (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
homələ (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
omələ (Q012p Rekem)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
donderkoppen
dondərkoͅpə (Q012p Rekem),
dondertoren:
dondertōͅrə (Q012p Rekem),
donderwolk:
doonderwolk (Q012p Rekem),
zwarte wolk:
zwarte wouk (Q012p Rekem)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
dondər (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
den donder
dən dondər (Q012p Rekem),
hommel:
(h)omel (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
homəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dongkəl (Q012p Rekem),
donkel (Q012p Rekem),
donker (Q012p Rekem),
əd-blivə d⁄oͅŋkəl (Q012p Rekem),
duister:
duuster (Q012p Rekem),
dys.tər (Q012p Rekem),
dyster (Q012p Rekem)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || t blijft donker [ZND m]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vaal (bijvgl. nmw.):
vāǝl (Q012p Rekem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duvelshaor (Q012p Rekem)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
de hoek om:
znd 23, 022b;
tən (h)óóg om (Q012p Rekem),
koud:
znd 23, 022b;
kaud (Q012p Rekem)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|