34542 |
eend |
eend:
ēŋ (Q012p Rekem),
ē̜ŋ (Q012p Rekem)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
envowdəx (Q012p Rekem),
simpel:
sumpəl (Q012p Rekem)
|
eenvoudig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
barak:
bràk (Q012p Rekem)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
wijd van de anderen:
wuud van de anderen (Q012p Rekem)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
17585 |
eerste baardharen |
melkbaard:
melkbaard (Q012p Rekem)
|
Eerste baardharen (duivelshaar, melkbaard, vleughaar, dons). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
28510 |
eerste nazwerm |
endelaar:
ɛ.ŋǝlę̄r (Q012p Rekem)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
20520 |
eetbare slak |
karakol:
kàràkòl (Q012p Rekem)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33709 |
egaliseren |
opsteken:
ǫpstē̜ǝkǝ (Q012p Rekem)
|
De grond met de schop egaliseren, al spittend gelijkmaken. [N 27, 11]
I-8
|
24430 |
egel |
egel:
ēͅgəl (Q012p Rekem)
|
egel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜gǝ (Q012p Rekem)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|