27615 |
einde van de dienst |
eind(e) schicht:
ęjndǝ šext (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Emma, Maurits])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|
24142 |
ekster |
ekster:
aekster (Q012p Rekem),
ɛ̄kstər (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
IPA, omgesp.
ēͅəkstər (Q012p Rekem)
|
ekster [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
ɛ̄kstərowch (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
eksteroog [ZND 01 (1922)] || eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
ęlǝstek (Q012p Rekem)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
elletrik (Q012p Rekem)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
27692 |
elektrische centrale |
centrale:
sɛntralǝ (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits])
|
[N 95, 21]
II-5
|
21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
eletriquen tram (Q012p Rekem)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
Hie zit in de ellende (Q012p Rekem),
Ich ben krank van ellende (Q012p Rekem)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
ɛls (Q012p Rekem),
priem:
prim (Q012p Rekem),
prę̄m (Q012p Rekem),
zuil:
zyl (Q012p Rekem)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
24419 |
emelt, larve van de langpootmug |
spekmade:
spekmāəj (Q012p Rekem)
|
emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)]
III-4-2
|