22994 |
fluit |
fluit:
fluit (Q012p Rekem),
fluitje:
fluitche (Q012p Rekem)
|
Fluit. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22995 |
fluiten |
fluiten:
fluite (Q012p Rekem)
|
Fluiten. [Willems (1885)]
III-3-2
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (Q012p Rekem)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) broek:
n flure brōk (Q012p Rekem),
’n floere brook (Q012p Rekem)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmeer:
vø̄ǝ.lǝsmē̜r (Q012p Rekem)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
zoog:
zō.x (Q012p Rekem)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
kermisgeld:
kermisgeld (Q012p Rekem)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21556 |
fortuin maken |
zich weren:
Hee zal zich weeren (Q012p Rekem)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
flamboos:
flambu’əs (Q012p Rekem),
framboos:
framboes (Q012p Rekem)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
frangele (Q012p Rekem),
frāŋəl (Q012p Rekem),
frāŋələ (Q012p Rekem)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || franje [ZND 01 (1922)] || Franje. Een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeen-gehouden [franje, franjel, fraling] [N 114 (2002)]
III-1-3
|