e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
frankrijk frankrijk: Ver zien in Frankrak gewest (Rekem) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1
frater fratertje: IPA, omgesp.  frēͅtərkə (Rekem), heivink: IPA, omgesp.  heivēͅəŋk (Rekem) sijs: frater (13,5 bruin, maar zonder rood en zwart van barmsijs [009]; zeldzaam op trek; meest nog in het westen [N 09 (1961)] III-4-1
fret fret: fret (Rekem) fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)] III-4-2
frisdrankenhuisje melkbar: melkbar (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]) Gebouwtje waar melk, limonade, haringen, sigaretten, sprits en pruimtabak te koop zijn. [N 95, 6 add.; N 95A, 15] II-5
fronsen fronsen: fronsen (Rekem), froonse (Rekem) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)] III-1-1
fruit bewaren laten murg worden: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lōͅtə moerəx wēͅrə (Rekem), laten murgen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  lōͅtə moerəgə (Rekem) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fruit, ooft fruit: freejt (Rekem), froejt (Rekem), vruchten: vroͅəx (Rekem) [ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)] [ZND m] I-7
fruiten bruin braden: brŏĕn broojə (Rekem) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
fruitworm made: māəj (Rekem) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
funderingssleuven uitsteken fondamenten uitgooien: fondǝmē̜ntǝ ut˲gūjǝ (Rekem) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9