21555 |
frankrijk |
frankrijk:
Ver zien in Frankrak gewest (Q012p Rekem)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
24148 |
frater |
fratertje:
IPA, omgesp.
frēͅtərkə (Q012p Rekem),
heivink:
IPA, omgesp.
heivēͅəŋk (Q012p Rekem)
|
sijs: frater (13,5 bruin, maar zonder rood en zwart van barmsijs [009]; zeldzaam op trek; meest nog in het westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24315 |
fret |
fret:
fret (Q012p Rekem)
|
fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
27684 |
frisdrankenhuisje |
melkbar:
melkbar (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Gebouwtje waar melk, limonade, haringen, sigaretten, sprits en pruimtabak te koop zijn. [N 95, 6 add.; N 95A, 15]
II-5
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
fronsen (Q012p Rekem),
froonse (Q012p Rekem)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
laten murg worden:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
lōͅtə moerəx wēͅrə (Q012p Rekem),
laten murgen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
lōͅtə moerəgə (Q012p Rekem)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
freejt (Q012p Rekem),
froejt (Q012p Rekem),
vruchten:
vroͅəx (Q012p Rekem)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)] [ZND m]
I-7
|
20536 |
fruiten |
bruin braden:
brŏĕn broojə (Q012p Rekem)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
made:
māəj (Q012p Rekem)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fondamenten uitgooien:
fondǝmē̜ntǝ ut˲gūjǝ (Q012p Rekem)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|