19094 |
futloze jongen |
lummel:
dat es ’n lummel (Q012p Rekem)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
24149 |
fuut |
kluut:
IPA, omgesp.
kly(3)̄t (Q012p Rekem)
|
fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (Q012p Rekem),
gōͅn (Q012p Rekem),
goͅ:n (Q012p Rekem)
|
gaan [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m]
III-1-2
|
20530 |
gaar |
gaar:
gáár (Q012p Rekem),
murw:
mörf (Q012p Rekem)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
rejgàtə (Q012p Rekem)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21557 |
gadeslaan? |
zorgen voor:
zurgen veur t ziene (Q012p Rekem)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
26073 |
galerij |
voie/vôye:
voie/vôye (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Eisden])
|
Mijngang in de kool of het gesteente, nagenoeg volgens de strekking van de koollaag. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat een galerij evenwijdig aan de laag of door de laag werd gedreven. Een evenwijdig aan de laag gedreven gang, een steengalerij, kon dienst doen als watergalerij. Galerijen in de laag konden zowel "toevoergalerij" als "afvoergalerij" zijn. Soms was een "afvoergalerij" later de "toevoergalerij" voor een andere pijler in diezelfde laag, terwijl het omgekeerde ook kon voorkomen. [N 95, 372; N 95, 383; monogr.; Vwo 69; Vwo 332; Vwo 845]
II-5
|
21314 |
galgenaas |
slechterik:
slechterik (Q012p Rekem),
vuillap:
voellap (Q012p Rekem)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
34570 |
galiot |
gaillard:
galjār (Q012p Rekem)
|
Kleine driewielige kar. Ze heeft een korte dissel met een oog, waaraan een koe of een paard via een zwenghout aangespannen werd. De galiot kan zowel een klein wieltje vooraan hebben als een slepend blok dat dient om het voertuig horizontaal tehouden. Het karretje diende om kleine lasten te vervoeren, bijvoorbeeld om klaver van het veld te halen of een zak graan naar de molen te brengen. [N 17, 41a-b; N G, 51 + 66a-d + 68a; JG 1b; L 27, 64; A 27, 23; A 42, 9a-b; Lu 5, 23, monogr.]
I-13
|
19375 |
gang |
ere:
ēͅrə (Q012p Rekem),
hērən (Q012p Rekem),
gang:
gaŋk (Q012p Rekem),
gàà.nk (Q012p Rekem),
nere:
nērə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
nēͅrə (Q012p Rekem)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [ZND 01 (1922)] || huisgang (waarlangs men binnentreedt) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|