17546 |
gedrongen postuur |
gestuikt:
gestoek (Q012p Rekem),
gestōēk (Q012p Rekem)
|
Gedrongen, een gedrongen postuur hebben (gestuikt, knoest). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
Hub get geduld (Q012p Rekem)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gedwie (Q012p Rekem),
gədwiə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
gewillig keind (Q012p Rekem),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (Q012p Rekem),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gəweləg (Q012p Rekem)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgors:
IPA, omgesp.
gēͅəlgoͅr (Q012p Rekem)
|
geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
də gɛ̄l vaerəf (Q012p Rekem),
gɛl vaerəf (Q012p Rekem),
geelzucht:
gielzucht (Q012p Rekem)
|
de geelzucht [ZND 01 (1922)], [ZND m] || de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
xɛjnə seͅnt wēͅrt (Q012p Rekem),
geen knabje waard:
ge knepke weèrd (Q012p Rekem),
geen pijptabak waard:
xɛjnə pīptúbak wēͅrt (Q012p Rekem)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
29054 |
geer |
geer:
giǝr (Q012p Rekem)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vǭ ̝rǝ (Q012p Rekem)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gapen (Q012p Rekem)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
giu̯oͅŋər (Q012p Rekem),
giəhoŋər (Q012p Rekem),
giəhoͅŋ.ər (Q012p Rekem)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)] || geeuwhonger (ziekelijke honger) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|