24152 |
gele kwikstaart |
geel kwikstaartje:
IPA, omgesp.
gēͅəl kwekstɛrtšə (Q012p Rekem)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lø`pinǝ (Q012p Rekem)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
geīke (Q012p Rekem),
gelieken (Q012p Rekem),
geliĕkə (Q012p Rekem),
gəlikə (Q012p Rekem),
gəl‧ik.ə (Q012p Rekem)
|
gelijken [ZND 25 (1941)], [ZND m]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
gəlowf (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
ər ɛ̄t sə gəlowf fərloͅrə (Q012p Rekem),
e = e in père, heel korte ou
Hee het ze gelouf verlore (Q012p Rekem)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geléuven (Q012p Rekem),
gl"jvə (Q012p Rekem),
gloejvə (Q012p Rekem),
glö:jvə (Q012p Rekem),
gl‧oej‧və (Q012p Rekem)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)], [ZND m]
III-3-3
|
19099 |
geluk |
geluk:
geluk (Q012p Rekem),
xəløk (Q012p Rekem)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
geluk hebben:
dee he͂t alteed geluk (Q012p Rekem)
|
Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaak (Q012p Rekem),
gəmāk (Q012p Rekem),
gemakjes:
ook ZND 23, 076
gemeekskes (Q012p Rekem)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemeekelijk (Q012p Rekem),
xəmēͅkələk (Q012p Rekem)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25526 |
gemalen, niet gezuiverd graan |
meel:
mē̜l (Q012p Rekem)
|
De inhoud van het lemma beantwoordt niet in alle gevallen duidelijk aan het lemma-opschrift. Er is een groep woordtypen die een algemene benaming geeft, een tweede groep duidt op "gemalen, niet gezuiverd graan", een derde duidt een bepaald soort ongezuiverd meel aan en de vierde groep geeft aan dat dit graan voor veevoer wordt bestemd of dat dit afval is. [N 29, 14a]
II-1
|