18129 |
mazelen |
reule:
reule (Q248p Remersdaal)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
meunèg (Q248p Remersdaal, ...
Q248p Remersdaal,
Q248p Remersdaal)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
medje (Q248p Remersdaal)
|
meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (Q248p Remersdaal)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
romen (mv):
rǭmǝ (Q248p Remersdaal)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
17563 |
merg |
merg:
der merk oet geun knoëke (Q248p Remersdaal)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
33868 |
merrie die vocht afscheidt |
lekerig:
lɛkǝrex (Q248p Remersdaal)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
32575 |
mest, stalmest |
mest:
mē̜.s(t) (Q248p Remersdaal)
|
De hieronder vermelde woorden zijn van toepassing op natuurlijke mest: het in de stallen van het vee gevormd mengsel van uitwerpselen en strooisel. In de vroegere potstal hoopte de mest zich op, totdat hij na afloop van het (winter)seizoen van daaruit naar het land werd gereden. Later werd de mest uit de stallen in de mestvaalt of -kuil verzameld. Met het woord stalmest, dat naast mest in gebruik is (gekomen), wordt de door het vee geproduceerde mest duidelijker onderscheiden van b.v. kunstmest en groenmest. Ruimer van betekenis dan (stal)mest zijn de abstracte termen beterij en vetting, waarmee het lemma besloten wordt. In de volgende lemmata wordt voor wat mest als deel van een samenstelling of woordgroep betreft, naar dit lemma verwezen. Men zij er echter op bedacht, dat in plaatsen waar men de t van mest als simplex normaal uitspreekt, deze medeklinker vaak nauwelijks of niet gehoord wordt in met mest beginnende samenstellingen (mestkar e.d.) en woordgroepen (mest varen e.d.). Begint het tweede deel van zulk een samenstelling of woordgroep met een s of š, dan worden de beide slotmedeklinkers van mest daaraan zelfs volledig geassimileerd (meststoker, mest spreiden e.d.). [JG 1a + 1b ; N 11, 12 + 16 + 27; N 11A, 3; N M, 10a + b; L 1 a-m; L A1, 200; L 31, 17; S 23; Wi 53; A 9, 25; Gi 1, III 6; RND, 51]
I-1
|
33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meshoop (Q248p Remersdaal)
|
[ZND 01 (1922)]
I-7
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ęŋ štǭ (Q248p Remersdaal)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|