24326 |
runderhorzel, horzel |
oreit:
horrèt (Q248p Remersdaal)
|
horzel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
en sjabbeleer (Q248p Remersdaal)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatsen (Q248p Remersdaal)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
18181 |
schabbernak [znd 42] |
schabbernakel:
xābörnākəl (Q248p Remersdaal)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
warsbred:
wē̜š˱brē̜t (Q248p Remersdaal)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
25023 |
schemering, valavond |
aan gen nacht:
a gən nāət (Q248p Remersdaal)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
26397 |
scheut |
spruit:
šprūt (Q248p Remersdaal)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
33908 |
schiefelbeen |
schiever:
šivǝr (Q248p Remersdaal
[(l/r-wisseling met schiefel)]
)
|
Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.]
I-9
|
19765 |
schilderij |
schild:
Karte 38.
schild/Schild m. (Q248p Remersdaal),
schilderij:
Karte 38.
schilderij (Q248p Remersdaal),
tableau (fr.):
Karte 38.
tableau (Q248p Remersdaal)
|
Gemälde.
III-3-2
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q248p Remersdaal),
voesschimmel:
voesschimmel (Q248p Remersdaal)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|