22371 |
schommel |
schokkel:
choͅkəl (Q248p Remersdaal)
|
Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
šuu̯ (Q248p Remersdaal)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
19501 |
schuifgrendel |
vergel:
veregel (Q248p Remersdaal)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q248p Remersdaal)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19420 |
sintel |
asse:
asse (Q248p Remersdaal),
krei:
kreie (Q248p Remersdaal),
kreͅ` (Q248p Remersdaal),
\"ain\"= fr. \'pain\'.
krain (Q248p Remersdaal),
oort:
otse (Q248p Remersdaal),
oͅts (Q248p Remersdaal)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klǫpheŋst (Q248p Remersdaal)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
hondsweer:
hóngswae⁄r (Q248p Remersdaal)
|
slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
iesjsjtool (Q248p Remersdaal)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
20601 |
smaken |
smaken:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
chmaakt (Q248p Remersdaal)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
19421 |
smeulen |
luimen:
\"on\"= fr. \'bon\'.
lonme (Q248p Remersdaal),
motteren:
mŏtərt (Q248p Remersdaal),
t moͅttert (Q248p Remersdaal)
|
Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|