| 22689 |
bioscoop |
cinema:
Karte 240.
cinema (Q248p Remersdaal)
|
(Ich gehe ins) Kino.
III-3-2
|
| 32972 |
blad, bladeren van een plant |
blader:
bl˙ār/bl˙ē̜r (Q248p Remersdaal)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
| 33611 |
bloementuin |
bloemperk:
bloomperk (Q248p Remersdaal),
gaarde:
gade (Q248p Remersdaal)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
| 34565 |
boomwagen |
trikebale (wa):
tręk˱bal (Q248p Remersdaal)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
| 26141 |
borst |
borst:
bǫu̯ǝš (Q248p Remersdaal)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
| 33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q248p Remersdaal),
flos:
flus (Q248p Remersdaal)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
| 34258 |
boter |
botter:
batǝr (Q248p Remersdaal),
botǝr (Q248p Remersdaal)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
| 33644 |
bouwland |
land:
lant (Q248p Remersdaal),
lā.nt (Q248p Remersdaal),
veld:
vē̜.lt (Q248p Remersdaal),
vɛlt (Q248p Remersdaal)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33798 |
bovenbeen |
spier:
špēr (Q248p Remersdaal)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
| 20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwöesj (Q248p Remersdaal)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|