18953 |
braaf |
braaf:
het keend is braaf (Q248p Remersdaal)
|
braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18034 |
braken |
braken:
[gewoon]
brèëke (Q248p Remersdaal),
kotsen:
[plat]
kotse (Q248p Remersdaal),
overgeven:
[gewoon]
euver gève (Q248p Remersdaal)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33840 |
briesen |
spruisen:
šprūsǝ (Q248p Remersdaal)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brōk (Q248p Remersdaal)
|
Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
broek:
brū̞k (Q248p Remersdaal)
|
broekland
III-4-4
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokvoet:
šprǫkvut (Q248p Remersdaal)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
24948 |
bron |
bron:
dər bōə.n (Q248p Remersdaal)
|
bron
III-4-4
|
33864 |
bronstig, van merries |
rossig:
rø̜sex (Q248p Remersdaal)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruudsje (Q248p Remersdaal)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
17634 |
buik |
buik:
bōēk (Q248p Remersdaal),
pens:
pānš (Q248p Remersdaal),
zak:
zak (Q248p Remersdaal)
|
de buik [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|