22875 |
buitenspel |
hors-jeu (fr.):
Karte 167.
hors-jeu (Q248p Remersdaal),
opseit:
Karte 167.
opseͅ.jt, opsa.jt (Q248p Remersdaal)
|
Abseits.
III-3-2
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
deͅl‧ (Q248p Remersdaal)
|
dal, laagte
III-4-4
|
22645 |
dammen |
dammen:
Karte 92.
dammen (Q248p Remersdaal)
|
Dame spielen.
III-3-2
|
33870 |
de merrie dekken |
springen:
šprēŋǝ (Q248p Remersdaal)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33872 |
de merrie is niet drachtig |
leeg:
lɛ̄x (Q248p Remersdaal)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
33926 |
de staart couperen |
zwensen:
šwęnsǝ (Q248p Remersdaal),
šwɛnsǝ (Q248p Remersdaal)
|
Het kappen of afsnijden van de staart van veulens gebeurt na enkele dagen of weken. Nadat de staart zuiver gemaakt en afgebonden is, wordt hij afgesneden en toegebrand. [N 8, 103d]
I-9
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (Q248p Remersdaal)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
33916 |
dempig |
kortborstig:
kǫrtbōrstex (Q248p Remersdaal)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
33903 |
dikke hakken |
dikke hakken:
dekǝ hakǝ (Q248p Remersdaal)
|
Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.]
I-9
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke mantel:
eunen dikke maantel (Q248p Remersdaal),
eunen dikke maantël (Q248p Remersdaal)
|
een dikke mantel [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|