19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet laten aangaan:
de moost dig det neet laoten aangun (L358p Reppel)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
zn naamfiest veeren (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
ZND35,010b: Bij nog bijna alle personen.
falie (L358p Reppel),
voile (fr.):
ZND35,010b: Bij nog bijna alle personen.
val (L358p Reppel)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
hākš (L358p Reppel)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
ein aalmuus (L358p Reppel)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
18097 |
aambeien |
speen:
speen (L358p Reppel)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
memmen:
memme (L358p Reppel)
|
(lett.) mammen, aan de borst zuigen
III-2-2
|
33187 |
aanaarden |
hogen:
hīgǝ (L358p Reppel),
ophogen:
ǫphīgǝ (L358p Reppel)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33189 |
aanaardhak |
krabber:
krabǝr (L358p Reppel)
|
Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58]
I-5
|
20350 |
aangetrouwd |
aangestrikt:
schertsend
aangestrikt (L358p Reppel),
aangetrouwd:
lett.
aangetruidsj (L358p Reppel)
|
aangetrouwd || aangetrouwd of verwant
III-2-2
|