24204 |
mannelijke eend |
weender:
wī.nǝr (L358p Reppel)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bok (L358p Reppel),
geitenbok:
gęi̯.tǝbok (L358p Reppel)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
mannetje:
mɛnəkə (L358p Reppel)
|
reu [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
kater:
kā.tər (L358p Reppel)
|
kater [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21271 |
markt |
markt:
in `t midde van de mert (L358p Reppel)
|
In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
22440 |
masker |
mombakkes:
mombakkes (L358p Reppel),
mommegezicht:
mommegezicht (L358p Reppel)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
haak:
hǭk (L358p Reppel)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
18129 |
mazelen |
mazeren:
masere (L358p Reppel)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaille:
ein gouwe medalie (L358p Reppel)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)]
III-1-3
|