20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begravenis (L358p Reppel)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
scharen:
šīǝrǝ (L358p Reppel)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
31305 |
beitel |
handbeitel:
handbeitel (L358p Reppel)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
31904 |
beitelarend |
pin:
pen (L358p Reppel)
|
Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b]
II-12
|
24301 |
bek |
muil:
mul (L358p Reppel),
mûl (L358p Reppel)
|
muil [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21514 |
bekeuren |
pakken:
pakken (L358p Reppel),
proces maken:
e proces maken (L358p Reppel)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33489 |
bellefleur |
keulemannetje:
Ceulemannetje
kulemenneke (L358p Reppel),
schaapskopje:
sjoapsköpke (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
appel, soort
I-7
|
21600 |
belofte niet houden |
zijn belofte niet houden:
belofte neet houwen (L358p Reppel)
|
hoe heet: een belofte of een gegeven woord niet houden, een overeenkomst opzeggen? (in 1 woord) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (L358p Reppel)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
wassig weer:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
het wèèr is nogal wössig (L358p Reppel)
|
vochtig en warm weer
III-4-4
|