e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pasen pasen: pôschen velt laat (Reppel) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] III-3-3
pasgeboren kalf nuchter kalf: nēxtǝrǝ [kalf] (Reppel) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
patates frites friet: frit (Reppel), Ze kocht zich èè ti-jsje frit möt majenèès  frit (Reppel) friet || frieten III-2-3
patroonheilige, kerkpatroon patroon (<fr.): 1) een heilige  ɛine pətroen (Reppel), wordt voor alle drie gebruikt en steeds man  eine petroon (Reppel) Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)] III-3-3
paus paus: de paus (Reppel), de puis (Reppel) De paus. [ZND 40 (1942)] III-3-3
peer, soorten boomvlees: lett. boomvlees  buimvleis (Reppel), peer: père, mv. met sleeptoon (Reppel) peer || peer, coll. I-7
peetoom pee: verkorte vorm van piêtere  piê (Reppel), peteren: zie piê  piêtere (Reppel) (doop)peter || dooppeter III-2-2
peettante peetje: pèètsje (Reppel), verklw. syn van pèètsje  pèteke (Reppel) doopmeter III-2-2
pekdraad pekdraad: pę̄kdrǭt (Reppel) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pennenhouder pennenstok: pennestok (Reppel) pennenhouder [ZND 40 (1942)] III-3-1