e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regenworm piering: pering (Reppel), worm: weͅrəm (Reppel) pier, aardworm || worm, alg. [ZND m] III-4-2
rekenen rekenen: franse è  rèkenen (Reppel), tellen: tellen (Reppel) rekenen [ZND 41 (1943)] III-3-1
rest in het glas klesje: kleske (Reppel), klets: Dat b.v. in een glas is achtergebleven  klits (Reppel) kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)] || verschaald bier III-2-3
restant vissen bakvis: bakvös (Reppel), pootvis: puutvös (Reppel), snoek: snook (Reppel) pootvis || snoek || vis, om te bakken III-4-2
restant vogels jonge spreeuw: jonge sprīēf (Reppel), korren: v duiven  kòrre (Reppel), paardsvink: pèèrsvink (Reppel), wijfjesvink: wi-jfkesvink (Reppel) jong van de spreeuw [ZND 43 (1943)] || kirren || paardevink || vink, vrouwtje III-4-1
resten van het eten van dieren stront: stront (Reppel) [L 34, 77b] I-11
reumatiek reumatiek: remətiek (Reppel) reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)] III-1-2
reuzel, bladvet varkensreut: verkesreet (Reppel) varkensvet III-2-3
riek, mestriek riek: rēk (Reppel) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riet riet: reet (Reppel) riet III-4-3