34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
piet, piet, piet:
pit, pit, pit (L358p Reppel)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
rōpə (L358p Reppel)
|
roepen [ZND m]
III-3-1
|
20819 |
roeren |
roeren:
reeren (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pasviet (L358p Reppel),
pazviet (L358p Reppel)
|
een roerzeef of een doordrukzeef (met schroef) in de keuken || pureestamper of knijper
III-2-1
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
i-jzermoal (L358p Reppel, ...
L358p Reppel),
iesermael (L358p Reppel)
|
ijzermaal || roestplek [ZND 36 (1941)] || roestvlek in bijvoorbeeld linnengoed
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rōt (L358p Reppel)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19865 |
roet2 |
roet:
Hèè waas zuu zwart es root
root (L358p Reppel)
|
roet
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
kōrǝ (L358p Reppel),
kűǝ.rǝ (L358p Reppel)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
roggebroed (L358p Reppel)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|