33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (L358p Reppel)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šis (L358p Reppel)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaai (L358p Reppel),
slāi (L358p Reppel)
|
[Goossens 1b (1960)]sla
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
bont en blauw gehout (L358p Reppel),
bont en blauw gehuitj (L358p Reppel)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (L358p Reppel)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
20987 |
slagroom |
slagroom:
slaagruim (L358p Reppel)
|
slagroom
III-2-3
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L358p Reppel)
|
slak
III-4-2
|
20647 |
slappe koffie |
merenzeik:
mèrezeik (L358p Reppel)
|
nogal slappe koffie of thee
III-2-3
|
17542 |
slecht groeien |
achterblijven:
achter blieve (L358p Reppel)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)]
III-1-1
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
gemenerik:
gemeinerik (L358p Reppel),
onnutterik:
onnuterik (L358p Reppel),
voyou (fr.):
Fr. voyou Pas mè good op, want dèè vent is eine echte vejuw
vejûw (L358p Reppel)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] || schurk, ploert
III-1-4
|