24507 |
wilde framboos |
hinnebeer:
hinnebiêre (L358p Reppel)
|
frambozen, wilde —
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketsje (L358p Reppel),
poesje:
pieskes (L358p Reppel)
|
katje, bloeiwijze || katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
wijme:
wi-jm (L358p Reppel)
|
wilgeteen
III-4-3
|
17596 |
wimper |
plimp:
plimpe (L358p Reppel),
wimper:
wimpers (L358p Reppel)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)] || lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wi-jndsj (L358p Reppel)
|
wind
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windzuiker:
wei̯.njtj˲zű.kǝr (L358p Reppel)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21566 |
winkelkorf |
kalebas:
kalbas (L358p Reppel),
net:
ein net (L358p Reppel)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
weͅnə (L358p Reppel)
|
Winnen. [ZND m]
III-3-2
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wi-jntsjerkiêningske (L358p Reppel),
winterkieningske (L358p Reppel)
|
winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pű̄ǝtǝ (L358p Reppel)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|