20637 |
boterham |
bobbes:
Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd
bòbbes (L358p Reppel),
boterham:
boaterham (L358p Reppel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bauterham (L358p Reppel),
ham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
ham (L358p Reppel)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bam (L358p Reppel),
bam-bam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bam-bam (L358p Reppel),
bammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bemke (L358p Reppel),
boo:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bôô (L358p Reppel)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
siroopse boterham:
sjruupse buterham (L358p Reppel)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterteil:
boterteil (L358p Reppel)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫtǝrekǝ (L358p Reppel)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
land:
lant (L358p Reppel),
veld:
fɛljtj (L358p Reppel),
vęi̯ljtš (L358p Reppel),
vęljtj (L358p Reppel)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
buvelip (L358p Reppel)
|
Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
wreed:
(zowel wreed(aardig) als versterkend bijwoord bij veel: Doa waas vriêd vèèl vuik oppe merret).
vriêd (L358p Reppel)
|
erg, hevig
III-4-4
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk:
krek (L358p Reppel
[(vroeger)]
)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
19406 |
braadpan |
kasserol:
vgl. Fr. casserole Ze mees het vleis nog inne kasrol lègke
kasrol (L358p Reppel),
zeldzamer komt het woor kestrol voor
kesrol (L358p Reppel)
|
braadpan || kastrol
III-2-1
|