e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boterham bobbes: Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd  bòbbes (Reppel), boterham: boaterham (Reppel), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bauterham (Reppel), ham: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  ham (Reppel) boterham [ZND 32 (1939)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] III-2-3
boterham (kinderwoord) bam: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bam (Reppel), bam-bam: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bam-bam (Reppel), bammetje: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bemke (Reppel), boo: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bôô (Reppel) Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)] III-2-3
boterham met stroop siroopse boterham: sjruupse buterham (Reppel) boterham met stroop III-2-3
boterkuip boterteil: boterteil (Reppel) Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c] I-11
botteriken botteriken: bǫtǝrekǝ (Reppel) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bouwland land: lant (Reppel), veld: fɛljtj (Reppel), vęi̯ljtš (Reppel), vęljtj (Reppel) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovenlip bovenlip: buvelip (Reppel) Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)] III-1-1
bovenmate, hevig, zeer wreed: (zowel wreed(aardig) als versterkend bijwoord bij veel: Doa waas vriêd vèèl vuik oppe merret).  vriêd (Reppel) erg, hevig III-4-4
bovenste handvat (bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk: krek (Reppel  [(vroeger)]  ) Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
braadpan kasserol: vgl. Fr. casserole Ze mees het vleis nog inne kasrol lègke  kasrol (Reppel), zeldzamer komt het woor kestrol voor  kesrol (Reppel) braadpan || kastrol III-2-1