19635 |
brandhout |
knabben:
knap (L358p Reppel),
stoofhout:
stoafhuit (L358p Reppel),
vinkelhout:
Este neet oppast, dan maak ich vinkelhuit van dich: kijk maar uit, of ik zal je eens duchtig de les spellen
vinkelhuit (L358p Reppel)
|
brandhout || sprokkelhout om er de kachel mee aan te maken || stuk (meestal gezaagd) hout als brandstof
III-2-1
|
19840 |
brandstof |
stokens:
genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes
stukes (L358p Reppel)
|
het stoken
III-2-1
|
33983 |
brede buikriem |
onderlicht:
ǫ.ndǝrlext (L358p Reppel)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯dǫrsǝr (L358p Reppel)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24475 |
brem |
brem:
bröm (L358p Reppel),
-
brim (L358p Reppel)
|
brem || brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
18392 |
bretel |
help:
helpe (L358p Reppel)
|
draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
21250 |
brief |
brief:
brēf (L358p Reppel)
|
brief [ZND m]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
spruisen:
sprű.sǝ (L358p Reppel)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brēi̯ǝ (L358p Reppel)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34506 |
broedhen |
broedheks:
brēi̯hɛks (L358p Reppel)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|