20606 |
aardappelpuree |
puree:
peree (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
aardappelspijs || puree
III-2-3
|
33211 |
aardappelriek, algemeen |
aardappel(en)riek:
aardappel(en)riek (L358p Reppel)
|
Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.]
I-5
|
33168 |
aardappelschil |
schil:
šęl (L358p Reppel)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
bos:
bǫs (L358p Reppel)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
èèrbiêr (L358p Reppel)
|
aardbei
I-7
|
18905 |
aarden |
genaken:
kan ook verniêke In det nûw hûs koste ze zich mè neet geniêke
geniêke (L358p Reppel),
gewend:
Noa ein paar daag woare ze al good gewi-jndsj in hun nûw hûs
gewi-jndsj (L358p Reppel),
soms ook
gewöndsj (L358p Reppel)
|
goed aardend || het gewoon worden, aarden
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ęrdǝn pǫt (L358p Reppel),
roompot:
rǫwmpǫt (L358p Reppel),
stenen pot:
stęjnǝn pǫt (L358p Reppel)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
kont:
ko.nt (L358p Reppel)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
19283 |
aarzelen |
drezen:
dreise (L358p Reppel),
drejse (L358p Reppel),
hoetelen:
mindere gebruikt vero. vorm huitele
hûtele (L358p Reppel)
|
aarzelen || aarzelen, van het (of de) ene naar het (de) andere lopen
III-1-4
|
19009 |
abuis |
mis:
det is mis (L358p Reppel)
|
Dat is mis. [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|