e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korenmijt zetten tassen: tastǝ (Reppel) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Reppel) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korporaal korporaal: kaprael (Reppel) korporaal [ZND 36 (1941)] III-3-1
kortademig dempig: deͅmpix (Reppel) dempig [ZND m] III-1-2
korte laars get: -> ei paar getten.  get (Reppel) Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)] III-1-3
kortmeel kortmeel: kǫrtmę̄l (Reppel) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
koster koster: de kester (Reppel) Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Reppel) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrbə’nāiə (Reppel), onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet  kermenaai (Reppel), kotelet: koͅrtə’leͅtə (Reppel), Fr. côtelette  kortelöt (Reppel), pels: peͅ.ls (Reppel) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer gedauwd: geduitsj (Reppel) mistig, nevelig III-4-4