19054 |
gegadigde |
liefhebber:
leefhebber (L299p Reuver)
|
gegadigde [SGV (1914)]
III-1-4
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (L299p Reuver),
gracht:
grax (L299p Reuver),
graxt (L299p Reuver)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt:
Nieuwe [spelling]
gehak (L299p Reuver)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
wol:
wol (L299p Reuver)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
geheimen:
geheime (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18964 |
geheimzinnig |
geheimzinnig:
geheimzinnig (L299p Reuver),
stiekem:
sjtiekem (L299p Reuver)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehemelte (L299p Reuver)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
geheugen:
geheuge (L299p Reuver),
geheugə (L299p Reuver)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
gewillig:
gewillig (L299p Reuver)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
goed luisteren:
goot lóéstərə (L299p Reuver),
luisteren:
loestere (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|