e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haver haver: hāvǝr (Reuver) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverkist, hakselkist hakselkist: hɛksǝlkes (Reuver), haverkist: [haver]kes (Reuver) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
havermout havermout: Nieuwe [spelling]  havermout (Reuver) Havermout [N 16 (1962)] III-2-3
havermoutpap havermoutepap: Nieuwe [spelling]  havermoutepap (Reuver) Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3
hazelaar hazenotenstruik: hasenotestroek (Reuver) hazelstruik [SGV (1914)] III-4-3
hazelnoot hazenoot: hasenoot (Reuver) hazelnoot [SGV (1914)] III-4-3
hazelworm hazelworm: hazelworm (Reuver) hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)] III-4-2
hazenleger kot: koeët (Reuver), leger: leger (Reuver) Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)] III-4-2
hebzuchtig schrokkerig: sjròkkərich (Reuver) iemand die gierig is [pekel, kreng, priegel, vrek, nijperd, prengel, pin, priem, pezerik, schraperd, zeikerd] [N 89 (1982)] III-3-1
hebzuchtig zijn eropuit zijn: d⁄rop oet zin (Reuver), schrapen (ww.): sjraapə (Reuver) een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)] III-3-1