19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hich (L299p Reuver),
heft:
heft (L299p Reuver),
höft (L299p Reuver)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
heer en terug:
haer en truuk loupe (L299p Reuver),
op en neer:
hae löp op en neer (L299p Reuver),
op en neer loupe (L299p Reuver)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
dribbelen:
dribbələ (L299p Reuver),
haar en terug draaien:
haer en teruuk dreje (L299p Reuver),
slingeren:
sjlingərə (L299p Reuver)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21151 |
heerbaan |
weg:
wééəch (L299p Reuver)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33329 |
heerboer |
heerboer:
hīǝrbūr (L299p Reuver)
|
Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.]
I-6
|
18897 |
heerszuchtig |
een baas:
ənə báás (L299p Reuver)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis (L299p Reuver),
heis zin (L299p Reuver)
|
hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19447 |
heg, haag |
beukenheg:
van beuken
beuke hek (L299p Reuver),
doornheg:
van dorens
deure hek (L299p Reuver)
|
Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19539 |
heibezem |
heienbezem:
heijebessem (L299p Reuver)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31656 |
heiblok |
heiblok:
hęjblǫk (L299p Reuver)
|
Zwaar houten blok waaraan verschillende handvatten zijn bevestigd. Het heiblok wordt bij het aanleggen van een pomp gebruikt bij het in de grond slaan van buizen. Zie ook afb. 245 en het lemma ɛhandheiɛ in WLD deel II.9, pag. 53. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het heien van funderingspalen. Het woordtype heiblok op drie-/drijpoot is van toepassing op een trekhei, een heistelling in de vorm van een driepoot waaraan een katrol is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok is vastgemaakt. Het toestel wordt door spierkracht of met behulp van een stoommachine, een elektromotor of een verbrandingsmotor aangedreven. In de laatste drie gevallen wordt daarbij gebruik gemaakt van een liertoestel. Zie ook het lemma ɛtrekheiɛ in WLD deel II.9, pag. 54. In P 219 werden de buizen met behulp van een voorhamer (v0rhqm9r) in de grond gedreven.' [N 33, 336]
II-11
|