22525 |
hogen, hoogjassen (kaartspel) |
hoogjassen:
huegjasse (L299p Reuver)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31168 |
holpijp |
drijver:
drīvǝr (L299p Reuver),
houwpijp:
hǫwpīp (L299p Reuver),
slagpijp:
šlāxpīp (L299p Reuver)
|
Stalen staafje dat van onderen in een scherp gerand kokertje uitloopt. De holpijp wordt gebruikt om gaten te maken in dun plaatmateriaal. Men slaat er een plaatje van een bepaalde (vaak ronde) vorm mee uit. Zie ook afb. 135 en het lemma "holpijpje" in Wld II.10, pag. 30. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het maken van gaatjes in leer. [N 33, 326; N 64, 73]
II-11
|
31852 |
holschaaf |
rondschaaf:
rontjšāf (L299p Reuver)
|
Schaaf met een over de breedte holvormig gebogen zool, die samen met de bolschaaf een bijeenhorend paar vormt. Zie ook afb. 46. De holschaaf wordt door de timmerman gebruikt om rond lijstwerk te schaven en door de wagenmaker om kleine spaken een ronde vorm te geven. [N 53, 71c; N G, 38a; monogr.]
II-12
|
24323 |
hom |
hom:
WLD
hóm (L299p Reuver)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
angel:
WLD
angəl (L299p Reuver),
hommel:
hommel (L299p Reuver),
hŏŏmmel (L299p Reuver)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
hómp (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19784 |
hond |
hond:
hŏŏndj (L299p Reuver),
hòndj (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver,
L299p Reuver)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
honger hubbe (L299p Reuver)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋ (L299p Reuver)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver),
köp (L299p Reuver)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|