24960 |
inham |
inham:
inham (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32031 |
inkepen |
uitkepen:
ūtkēpǝ (L299p Reuver)
|
Met behulp van de zaag of beitel een groef in het hout maken, meestal met als doel om daar een ander stuk hout in of aan te voegen. [N 53, 237b]
II-12
|
21687 |
inkomsten |
inkomen:
Opm. inkomsten ontvangen = beure.
inkomme (L299p Reuver)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21691 |
inkopen gaan doen op de markt |
naar de markt gaan:
nao de mert gaon (L299p Reuver)
|
inkopen gaan doen op de markt [markten, merten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26785 |
inkuilen |
inkuilen:
enkule (L299p Reuver)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
25607 |
inschieten |
inschieten:
enšītǝ (L299p Reuver)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
insjlaon (L299p Reuver)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34658 |
instapgreep |
handvat:
hantj˲vat (L299p Reuver)
|
Elk van de ijzeren greep naast de deur van het rijtuig, die het instappen vergemakkelijken. [N 101, 19]
I-13
|
29859 |
insteken |
insmijten:
enšmī̄tǝ (L299p Reuver)
|
Klei in de molen brengen. [monogr.]
II-8
|
29860 |
insteker |
kleimaler:
klęjmālǝr (L299p Reuver)
|
Arbeider die de klei in de molen bracht. [monogr.]
II-8
|