e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

Gevonden: 5384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baaien onderrok baaien rok: baajerok (Reuver) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort balenscholk: bale sjolk (Reuver) voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs slidderen: sjliddere (Reuver, ... ), sjliddərə (Reuver), (of).  slidderen (Reuver) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
baard baard: baord (Reuver), bârt (Reuver) baard [DC 01 (1931)] III-1-1
baarmoeder baarmoeder: baarmoder (Reuver) baarmoeder [N 10c (1961)] III-1-1
babbelaar babbelaar: babbelaer (Reuver), babbeleer (Reuver), babbeltje: babbeltjə (Reuver), brok: brok (Reuver), smeerlap: sjmèèrlap (Reuver), suikerbal: sókkerbal (Reuver) babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
badstof badstof: batštōf (Reuver) Katoenen lussenweefsel waarvan bijv. badhanddoeken en badjassen worden gemaakt. [N 62, 78] II-7
bagagewagen bagagewagen: bagagewage (Reuver), pakwagen: pakwāāgə (Reuver) een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1
baggermolen baggermolen: baggermeule (Reuver) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1
bak bak: bak (Reuver) Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr] I-13