e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalm, bedaard bezadigd: bezêdigd (Reuver), kalm: kalm (Reuver), rustig: röstich (Reuver), röstig (Reuver), stil: sjtil (Reuver), stil (Reuver) bezadigd [SGV (1914)] || kalm [SGV (1914)] || niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)] III-1-4
kalot kalotje (<fr.): kelotje (Reuver) kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)] III-3-3
kalven kalven: kalvǝn (Reuver) Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.] I-11
kalveraarde knoei: knōj (Reuver) Kleiafval die ontstond tijdens het koekstrijken. Met de kalveraarde werd de holte voor de uitstulping aan de kop van de pan gevuld. In L 374 nam de pannenmaker een beetje klei van de pan en maakte daarmee de kop. Er was daar geen afval. Een kleine hoeveelheid klei noemde men hier een hampeltje leem (hęmp\lk\ lęjm). [monogr.] II-8
kam kam: kamp (Reuver, ... ), toen ich ⁄t wòl keime ging miene kamp kepot (Reuver) kam [SGV (1914)] || Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.] I-12, III-1-3
kameel kameel: kemieël (Reuver), kêmiël (Reuver) kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)] III-3-2
kamerjas kamerjas: kaamerjas (Reuver), kamerjas (Reuver) een kamerjas [N 59 (1973)] || kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)] III-1-3
kamerschieten kamerschieten: kamersjeete (Reuver) Het gebruik om tijdens het rekken van de processie donderbussen af te schieten [kamere aafsjisse]. [N 96C (1989)] III-3-2
kamerstoel stellinkje: sjtellingske (Reuver) Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)] III-2-1
kamgaren stof kamgaren: kamgaren (Reuver) Stof geweven van uit kamwol gesponnen garen. [N 62, 75b; N 62, 76; N 62, 98; N 59, 201] II-7