e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kauwen bijten: bīētə (Reuver), kauwen: kauwe (Reuver), knagen: knaagə (Reuver) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3
kazuifel kazuifel: kasuifel (Reuver), kesufel (Reuver) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel, strot keel: kèl (Reuver), strot: (štròt) (Reuver), sjtreut (Reuver) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [SGV (1914)] III-1-1
keelgat keelsgat: kaelsgaat (Reuver) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
keerbeitel dekbeitel: dęk˱bęjtǝl (Reuver), keerbeitel: kīrbęjtǝl (Reuver) De bovenste, niet snijdende beitel van sommige houtschaven die boven op de schaafbeitel bevestigd is. Zie ook afb. 31d. De keerbeitel voorkomt dat er bij het schaven houtvezels uit het hout worden getrokken. Daarom wordt de keerbeitel zo dicht mogelijk tegen de snede van de schaafbeitel geplaatst. [N G, 35c; N 53, 54g; monogr.] II-12
keet, hut kleiboede: klęjbūt (Reuver) Verblijf- en schuilplaats bij de kleikuil voor de kleistekers; vroeger een primitief, raamloos bouwsel van takkenbossen of plaggen. [monogr.] II-8
keffen keffen: keffe (Reuver, ... ) Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] III-2-1
kegelen kegelen: kaegele (Reuver), keegele (Reuver) De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] III-3-2
kei, voorkomend in de kleilagen steen: štęjn (Reuver) [N 98, 24; monogr.] II-8
kelk kelk: kelk (Reuver), miskelk: miskelk (Reuver, ... ) De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] III-3-3