31349 |
krompasser |
buitenpasser:
būtǝpasǝr (L299p Reuver),
krompasser:
krompasǝr (L299p Reuver),
kromppasǝr (L299p Reuver)
|
Passer met gebogen benen en stompe punten die dient om bolvormige en onregelmatige vormen op te meten. De wagenmaker bijvoorbeeld gebruikt de krompasser bij het draaien van wielnaven. Hij meet er de doorsnede van de naven mee op. Zie ook afb. 109. In Bilzen (Q 83) werden met de verdiktepasser de spijlen van trapleuningen nagemeten. Die werden balusters (baløstǝrs) genoemd. Zie ook het lemma ɛbalusterɛ in Wld II.9, pag. 152.' [N 53, 193b-c; N G, 16a] || Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11, II-12
|
23381 |
kroonluchter |
kroonluchter:
kroeenluchter (L299p Reuver),
kroenluchter (L299p Reuver)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
WBD / WLD
gəkrúúə (L299p Reuver)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kroedeneer (L299p Reuver)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroetnegel (L299p Reuver)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
23336 |
kruidwijding |
lieve-vrouwe-kruidwijden:
lee vrouwe kroetwieje (L299p Reuver)
|
O.L. Vrouw Kruidwijding [SGV (1914)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwis (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)] || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwis zegenen:
kroetwis zègenen (L299p Reuver)
|
De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruien:
kruǝn (L299p Reuver),
schurgen:
šørǝgǝ (L299p Reuver)
|
De gedolven klei met behulp van een kruiwagen vervoeren. [monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13, II-8
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroek (L299p Reuver)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|