34226 |
melken |
melken:
melkǝ (L299p Reuver)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
19514 |
melkkannetje |
melkkannetje:
melkkenke (L299p Reuver)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkęr (L299p Reuver)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoel:
mɛlkštōl (L299p Reuver)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
melktenj (L299p Reuver)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zeef:
zēf (L299p Reuver)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
meloen (L299p Reuver),
WBD / WLD
meloen (L299p Reuver)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
19137 |
menen |
menen:
meine (L299p Reuver),
mijnə (L299p Reuver)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20149 |
mens (alg.) |
mens:
ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden
mins (L299p Reuver)
|
mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20470 |
menstruatie |
regels:
regels (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|