e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontvangen beuren: beure (Reuver), beurə (Reuver) in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)] III-3-1
ontzien ontzien: ontzeen (Reuver), sparen: sjpāārə (Reuver) iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)] III-1-4
onvast ter been (zijn) niet vast op de benen: neet vas op de bein zin (Reuver), slechte benen onder hebben (uitdr.): sjlechte bein onger hubbe (Reuver) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onvolgroeide vrucht krozel: WBD / WLD  kroosel (Reuver) Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)] I-7
onvruchtbare grond slechte grond: šlɛxtǝ gronjtj (Reuver) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onwaardig niet waardig: neet wéérdig (Reuver), onwaardig: ônwaerdig (Reuver) Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)] III-3-3
onweersbui donderbui: (o wordt kort uitgesproken).  dŏŏnderbuu (Reuver), hommelbijs: hommelbīēs (Reuver), hòmmelbies (Reuver), hommelschuil: hommelsjōēr (Reuver), onweersbui: ŏonwêrsbuu (Reuver) donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: onwaer (Reuver) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
onwel krank: krank (Reuver), niet goed: neet goot (Reuver), niet lekker: zich neet lekker veule (Reuver) Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)] III-1-2
onwennig (voelen) moeten wennen aan: nach motte wenne aan (Reuver), stijf: sjtīēf (Reuver) nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)] III-1-4